De uitvoerbaarheid van de Europese SUP-richtlijn (Single-Use Plastics) is in de praktijk een stuk weerbarstiger dan in theorie bedacht. Eerder werd de controle op de heffingen op wegwerpplastics on hold gezet. Nu is ook de uitvoering van het innen en uitkeren van bijdragen van producenten voor zwerfafval 'complexer gebleken dan op voorhand werd verwacht'. Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, Chris Jansen tilt het naar volgend jaar. Maar van uitstel, komt geen afstel.
De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor zwerfafval valt onder de SUP, de regeling waardoor onder meer sinds dit jaar doppen aan flessen vastzitten. De UPV houdt in dat producenten van bepaalde wegwerpplastics, waaronder voedsel- en drankverpakkingen, mee moeten gaan betalen aan de kosten die onder meer gemeentes en provincies maken voor het opruimen van zwerfafval. De inrichting van dit systeem en het opzetten van een uitvoeringsorganisatie kost meer tijd dan voorzien, geeft de staatssecretaris aan. Zo zijn er juridische aandachtspunten wat de uitvoeringsorganisatie betreft.
Ook bleek de deadline waarop producenten hun verslagen klaar moesten hebben later te liggen dan die van de overheid, terwijl laatstgenoemde daarop beslissingen moest nemen. Verder werd er eerst nog een (in dit geval niet verplichte) internetconsultatie gedaan over de bijdrage van producenten en vergoedingen voor gemeentes en provincies.
Levensmiddelensector heeft behoefte aan duidelijkheid
Uit de reacties van verschillende organisaties blijkt dat er vooral behoefte is aan duidelijkheid. Zo reageert de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI): "Onze leden verwerken (agrarische) grondstoffen tot hoogwaardige producten voor de consument. Omdat deze producten worden verpakt in een breed scala van verpakkingen is het van belang dat de vergoedingen voor de opruimkosten van zwerfafval op een navolgbare manier worden vastgesteld, zodat producenten een goed inzicht hebben in de bijdragen die ze moeten betalen."
Het nu onduidelijkheid hoe de kosten van plastic in het zwerfafval tot stand zijn gekomen, vindt FNLI: de cijfers zijn niet te verifiëren; het is onduidelijk of er rekening wordt gehouden met een daling van het zwerfafval; de definities van verpakkingen zijn niet duidelijk; het is niet bekend uit welk jaar het samenstellingsonderzoek van het zwerfafval stamt; en niet alle kosten zijn bekend, waardoor een onvolledig beeld bestaat.
Ook het Centraal Bureau voor de Levensmiddelhandel (CBL) benadrukt dat het essentieel is dat zijn leden tijdig beschikken over de volledige informatie. Overigens is naar mening van zowel CBL als FNLI 'het in de eerste plaats de consument die zijn verpakking laat slingeren die verantwoordelijk is voor zwerfafval'. "Deze zwerfafvalbijdrage verschuift die verantwoordelijkheid naar specifieke producenten."
Volgens de FNLI is er voor lokale overheden die verantwoordelijk zijn voor het opruimen geen prikkel om maatregelen te nemen om het zwerfafval terug te dringen en worden zij niet gestimuleerd om kostenefficiënt te werken. Daarom wil de vertegenwoordiger van de Nederlandse levensmiddelensector dat er dit jaar gerekend wordt met een eenmalige, generieke korting.
Het definitieve besluit moet nog worden gepubliceerd. Hierbij worden ook de reacties op de consultatie meegenomen en dat kost 'enige tijd', aldus Jansen eind oktober. Hoewel dit nu naar volgend jaar wordt getild, komt van uitstel geen afstel. In 2025 zal voor zowel 2024 als 2025 geïnd en uitgekeerd worden. Naar verwachting is er in 2026 ook een uitvoeringsorganisatie. Komend jaar helpt de organisatie die verantwoordelijk is voor inzameling en recycling van verpakkingen, Verpact met de uitvoering.