Consumenten kiezen nog altijd eerder voor dierlijke producten dan plantaardige alternatieven. Zo concludeert de Wageningen Universiteit (WUR) in haar twee jaarlijkse peiling, de Agrifoodmonitor. Dat geldt voor alle onderzochte groepen, al staat daar wel tegenover dat jongvolwassenen (18-35 jaar) een eetpatroon met minder dierlijke producten meer waarderen.
Over het algemeen zien consumenten plantaardig eten als milieuvriendelijk en van deze tijd. Toch kiest elke groep eerder voor dierlijke producten dan plantaardige. In de praktijk verkleinen consumenten die minder dierlijke producten willen gebruiken liever hun porties.
Jongvolwassenen
Wel zijn er duidelijke verschillen tussen leeftijdsgroepen. Uit het onderzoek blijkt dat jongvolwassenen (18-35 jaar) vaker bereid zijn om voor plantaardige alternatieven te kiezen dan andere groepen. Zij zien een plantaardig eetpatroon als milieuvriendelijker, gezonder en ethischer dan de gemiddelde consument. Dit zet jongvolwassenen aan tot een gevarieerder eetpatroon met naast vlees en zuivel ook plantaardige eiwitten, vleesvervangers en melkvervangers.
Toch geldt dit niet voor de hele groep. De bereidheid om meer plantaardige alternatieven te eten correleert sterk met het gevoel van een morele verplichting. Jongvolwassenen die een dergelijke verplichting niet voelen kijken anders tegen de verschuiving aan en zijn niet bereid hun eetpatroon aan te passen. Wel staan deze groepen voor duurzaamheidskeurmerken op dierlijke producten.
Politiek
Alle onderzochte groepen vinden dat de verantwoordelijkheid voor de transitie van dierlijk naar plantaardige producten bij henzelf en de overheid ligt. Gemiddeld gezien zijn consumenten redelijk positief over de rol van de foodsector in de transitie. Volgens de WUR wordt de Nederlandse foodsector in de ogen van de consument goed gewaardeerd. De waardering van elke sector is namelijk bovengemiddeld.
Uit de cijfers is echter ook af te leiden dat de waardering voor bijna elke sector binnen de voedingsindustrie daalt. Hierin werken de maatschappelijke effecten van de eiwittransitie duidelijk door. Producenten van dierlijke voeding dalen sterker in aanzien dan supermarkten of producenten van plantaardige voeding. De tuinbouw en de akkerbouw worden het best gewaardeerd, gevolgd door de melkveehouderij. De pluimveehouderij en de varkenshouderij worden het zwakst gewaardeerd. Opvallend is dat de waardering voor de varkenshouderij een stuk sterker daalt dan voor de andere sectoren.