Volle melkpoeder is door het dure melkvet een relatief prijzig product geworden in de EU, ten opzichte van magere melkpoeder, maar ook ten opzichte van Nieuw-Zeelands product met vrijwel dezelfde eigenschappen.
Kopers van Nieuw-Zeelands volle melkpoeder (WMP) betalen zo'n €600 per ton minder dan voor Europees product; afhankelijk van waar ze zich bevinden, want ook transportkosten en dergelijke spelen een rol. Het is echter een aanzienlijk prijsverschil dat grotendeels wordt veroorzaakt door de 'aankoopbonus' die alle kopers van Nieuw-Zeelands product hebben. De kiwi-zuivelindustrie is nog altijd voornamelijk ingericht op de productie van volle melkpoeder en maakt die het goedkoopst.
In Europa is de situatie vaak andersom. Daar is mager melkpoeder de norm en wordt volle melkpoeder minder gemaakt en minder gevraagd. Scheiden van vet en eiwit levert in Europa meer op en wie dan volle melkpoeder wil, moet extra betalen.
Zou Nieuw-Zeeland nu hetzelfde doen als Europa, dan kon het in theorie wel veel meer verdienen, want bij de huidige prijzen leveren magere melkpoeder en boter ieder afzonderlijk nog veel meer op dan in de EU. Op de laatste GDT-veiling werd boter verkocht voor de hoogste prijs in vijf jaar tijd. De Nieuw-Zeelandse zuivel heeft echter moeite met schakelen en loopt al maanden achter de marktvraag aan. Overigens is Amerikaans volle melkpoeder met een prijs van €4.500 tot €4.750 per ton nog veel duurder dan Europees product.
Hoewel relatief duur en ook vrij weinig verhandeld door handelshuizen, toch is volle melkpoeder nog altijd een niet te veronachtzamen product voor Europese en Nederlandse zuivelbedrijven. In de eerste twee maanden van dit jaar verkochten Nederlandse producenten ruim 19.000 ton vol poeder over de grens, wat ruim 1.000 ton meer is dan vorig jaar in dezelfde periode. De Europese export van volle melkpoeder verdwijnt voor een groot deel naar het Midden-Oosten.